In een Middeleeuwse stad werd per week zo ongeveer 2 tot 3 keer een markt gehouden. De ambachtslieden in de stad regelden alles voor de markt de plaats de tijd en wie er hun goederen mochten verkopen. Op de markt konden ze (ambachtslieden) spullen ruilen en verkopen. De dorpelingen konden er ook hun inkopen doen die kochten meestal graan, vee, brandhout, eieren, linnen, wijn en melk van de boeren buiten de stad. De boeren kochten ook spullen op de markt die zij op het platteland niet konden kopen zoals bier, brood, kaarsen en wapens. De meeste spullen die je in de middeleeuwen op de markt kocht werden in grote aantallen verkocht, graan werd bijvoorbeeld verkocht per schepel, dat staat voor 28 liter. Wijn kon je slechts enkel per anker kopen wat maar liefst 40 liter betekende. Gelukkig was er meestal ook de mogelijkheid om slechts 1 liter wijn te kopen, dat heette een mengel. Brandhout werd meestal per centenaar verkocht, dit staat gelijk aan 50 kilo. Kaas werd ook op de markt verkocht, maar hoe groot de kazen ook waren, ze werden altijd gesneden verkocht. Als iemand in de middeleeuwen een fout had gemaakt werd de straf meestal vergeleken met de overtreding of de fout zelf. Wanneer bijvoorbeeld een man oude wijn verkocht, moest hij de rest zelf opdrinken. Wat hij niet kon opdrinken werd over hem leeggegoten zodat hij nieuwe kleren moest gaan kopen. Het was niet toegestaan te handelen op de markt in de middeleeuwen voordat de marktbel was gegaan, deze bel stond meestal op het marktplein en gaf het signaal voor de start van de markt. Klaar AF!

Maak jouw eigen website met JouwWeb